Eind 1944 komt de geallieerde opmars ten zuiden van de Bergsche Maas tot stilstand. In het Land van Heusden en Altena worden 16.000 Duitse militairen gestationeerd. Zij moeten, vanuit het bruggenhoofd bij het Capelse Veer, het Duitse Ardennenoffensief voor de herovering van de Antwerpse haven gaan ondersteunen. De Duiste codenaam voor deze operatie is Fall Braun. Ondanks het mislukken van het Ardennenoffensief breekt bij het Capelse Veer een zinloze prestigestrijd uit tussen de Duitse parachutistengeneraal Kurt Student en de Britse generaal sir John Crocker. De strijd om het Capelse Veer kost uiteindelijk aan 572 geallieerden en 243 Duitsers het leven. Ook de omringende dorpen hebben flink te lijden hadden van de gevechten. Vanaf november 1944 wordt Meeuwen zwaar gebombardeerd en al snel tot ‘Sperrgebiet’ verklaard. Alle inwoners moeten direct vertrekken.
Meeuwen blijft tot aan het einde van de oorlog verboden gebied. Wanneer alle dode dieren en niet-ontplofte bommen zijn opgeruimd, kunnen de bewoners pas eind juni 1945 weer terugkeren. In Meeuwen zijn 56 woningen totaal verwoest en een groot aantal is zwaar beschadigd.
De woningnood is enorm. Al snel worden houten en betonnen noodwoningen neergezet op basis van het Noodvolkshuisvestingsbesluit. Gemeenten die meer dan 20% van het woningbestand hebben verloren komen in aanmerking voor noodwoningen. Onder voorwaarde dat de noodwoningen niet langer dan tien jaar blijven staan, mag worden afgeweken van de gemeentelijke bouwvoorschriften.
In totaal zijn in het Land van Heusden en Altena ruim 400 ‘noodvoorzieningen’ gebouwd, waarvan 188 noodwoningen. De noodwoningen worden in de volksmond ‘bunker’ genoemd.
De eerste betonnen noodwoning wordt neergezet naast het vernielde huis van de weduwe Schilders. Samen met haar zestienjarige zoon Anton kan zij hier in december ’45 intrekken. Ze zijn heel blij dat ze onderdak hebben en weer op zichzelf wonen. Heel comfortabel is het echter niet. De woningen zijn erg vochtig en als het hard vriest, worden ze ’s morgens wakker met bevroren lakens. Drie à vier jaar later krijgen ze de kans om te verhuizen naar één van de houten noodwoningen achter de Gereformeerde Kerk. De houten noodwoningen zijn veel comfortabeler. De betonnen bunker krijgt nieuwe bewoners. Anton werkt als timmerman bij Cor Vos. Hij helpt mee aan de bouw van zeven andere noodwoningen. De bouw is toch niet zo simpel als het lijkt. De fundering moet gemetseld worden van gebruikte stenen. Alles gaat met de hand.
Als de laatste bewoners vertrokken zijn kan Anton terugkeren naar zijn oude plek. Zijn moeder is inmiddels hertrouwd en ook Anton wil trouwen. Hij bouwt een nieuwe woning op de plek van het oude huis. Als Anton begin jaren vijftig getrouwd is, gaan ze in het nieuwe huis wonen. Wanneer de noodwoning tien jaar staat krijgt hij van de gemeente de vraag of hij de bunker wil kopen voor 200 gulden. Zo niet dan zal deze gratis gesloopt worden. Anton denkt niet lang na en koopt de bunker om te gebruiken als werkplaats en opslagruimte. Vele andere bunkers worden dan wel gesloopt. De bunker van Anton wordt prima onderhouden en na verloop van tijd omgebouwd tot garage. De keuken en het toilet verdwijnen en er komt een garagepoort in. De ramen worden voorzien van groene luiken.