Bedrijvigheid

Kunstwerk gemaakt door Richard van der Koppel
Gedicht geschreven door Cees de Gast

Jakob Vos

Hij kocht eertijds de Witte Molen aan
en maalde en mengde voor al wat knort, koert, blaft en miauwt het graan.
Zijn diervoederbedrijf werd daarna groot en sterk
en biedt nog steeds aan veel mensen werk.

In 1922 blijft J.K. (Japke) Vos uit Babyloniënbroek bij een openbare verkoop aan de molen “hangen”. Het betekent dat hij min of meer per ongeluk de molen moet kopen: misschien iets te vroeg “mijn” geroepen onder het genot van een borrel? Het gezin Vos verhuist met de kinderen naar Meeuwen en er wordt graan tot meel gemalen voor de varkens en het andere vee. Meel voor de bakkers wordt er vóór 1940 nauwelijks gemalen.

Op oudejaarsdag 1944 wordt Meeuwen door veertig geallieerde jachtbommenwerpers aangevallen. Veel, helaas heel veel wordt er kapot geschoten: huizen, de school, de kerk en ook de molen moet het ontgelden. Na de bevrijding wordt de molen door de familie Vos gerepareerd met o.a. een roe van de molen uit Brakel. De zonen van vader Jakob moesten dagelijks meehelpen in het molenbedrijf. Vader Jakob begint een elektrisch “malerijtje”, pal naast de molen. De wieken van de molen komen in de jaren vijftig steeds minder vaak in actie.

De broers Vos ontdekken in de naoorlogse periode dat er meer dan kippenvoer gemengd kan worden. Kanaries, parkieten, konijnen, duiven enz. lusten gemengde granen. Een nieuwe markt wordt aangeboord. Met name storten de mannen Vos zich op het duivenvoer. Gemalen wordt er steeds minder, gemengd wordt er steeds meer. Het oude schuurtje maakt al snel plaats voor fabriekshallen en ter promotie van het duivenvoer worden er tientallen duivenhokken tegenover de molen gebouwd. Het bedrijf moet een naam krijgen, maar “De Meulen” klinkt wel erg Brabants; het wordt De Witte Molen.

In 1987 wordt de molen verplaatst naar de plek waar hij nu staat en draaien de wieken iedere zaterdag hun trouwe rondjes.